Een statisch IP-adres met DHCPCD toewijzen aan de Raspberry Pi
Raspbian Jessie of Jessie Lite – de op dit moment actuele Raspbian besturingssystemen – beschikken over een DHCP client daemon (DHCPCD) die met DHCP-servers van routers kan communiceren. Via de configuratiebestanden van de DHCP client daemon kunnen privé IP-adressen van een computer worden gewijzigd en langdurig worden vastgelegd. Hieronder laten wij zien hoe je een statisch IPv4-adres met 32 bits (niet te verwarren met een IPv6-adres dat over 128 bits beschikt) aan de Raspberry Pi toewijst.
Voor je met het toewijzen van een statisch privé IP-adres voor de Raspberry Pi begint, controleer je eerst of DHCPCD al is geactiveerd met het volgende commando:
sudo service dhcpcd status
Wanneer dit niet het geval is, activeer je DHCPC als volgt:
sudo service dhcpcd start
sudo systemctl enable dhcpcd
Nu controleer je of de configuratie van de bestanden /etc/network/interfaces de oorspronkelijke status heeft. Hiervoor moet de ‘’iface’’ configuratie bij de interfaces zijn ingesteld op "manual".
Je begint met het bewerken van het geactiveerde DHCPCD door de configuratiebestanden /etc/dhcpcd.conf te openen en het volgende commando uit te voeren:
sudo nano /etc/dhcpcd.conf
Nu ga je de configuratie van het vaste IP-adres uitvoeren. Als je Raspberry Pi met internet is verbonden via ethernet/netwerkkabel geef je het commando ‘’interface eth0’’, is hij verbonden via wifi, dan gebruik je het commando ‘’interface wlan0’’.
Voor het toewijzen van een IP-adres aan de Raspberry Pi gebruik je vervolgens het commando “static ip_address=’’, gevolgd door het gewenste IPv4-adres en de toevoeging “/24” (een afkorting van het subnetmask 255.255.255.0). Wanneer je de computer bijvoorbeeld wil verbinden met het IPv4-adres 192.168.0.4 moet het commando ‘’static ip_address=192.168.0.4/24’’ zijn. Daarbij mag het gebruikte adres natuurlijk niet ergens anders al in gebruik zijn en mag het zich niet in de adrespool van een DHCP-server bevinden.
Vervolgens moet je het adres van je gateway en je domeinnaamserver nog specificeren (doorgaans is dit voor allebei de router). De Raspberry Pi wendt zich tot het gateway-adres als het IP-adres, waar hij iets naar toe wil sturen, buiten het subnetmask ligt (in het voorbeeld dus buiten 192.168.0). In het volgende commando wordt het IPv4-adres 192.168.0.1 gebruikt als voorbeeld voor de gateway en de DNS-server. Het complete commando ziet er dan in ons voorbeeld zo uit (bij gebruik van een netwerkkabel voor de internetverbinding):
interface eth0
static ip_address=192.168.0.4/24
static routers=192.168.0.1
static domain_name_servers=192.168.0.1
De bovenstaande commandoregels pas je aan de IPv4-adressen aan die je wilt gebruiken voor de Raspberry Pi of die je router heeft. Sla de veranderingen op met ‘’Ctrl + O’’ en bevestig ze vervolgens met de entertoets. Sluit het configuratiebestand met ‘’Ctrl + X’’ en start opnieuw op, zodat de nieuw toegewezen statische IP-adressen in het netwerk worden overgenomen:
sudo reboot
Controleer nu met een ping commando of de Raspberry Pi met zijn nieuwe IP-adres bereikbaar is in het netwerk:
ping raspberrypi.local
Als de verbinding van het IP-adres succesvol is geweest, kan je zien dat je je Raspberry Pi onder het nieuwe IP-adres met een ping kan bereiken.